Begin twintigste eeuw was er een boer die een groot stuk grond wilde kopen om graan op te verbouwen. Veel mensen raadden het hem af, omdat ze vonden dat de grond niet geschikt was om er graan op te verbouwen.

De grond was hard en bezaaid met veel stenen. Toch geloofde de boer dat het mogelijk was om graan te verbouwen op dit stuk grond. Er was niets of niemand die hem van het tegendeel kon overtuigen, dus besloot hij het stuk grond te kopen.

Maandenlang was de boer bezig met paard en wagen om de stenen van zijn grond te verwijderen. Het koste hem ook nog eens enkele maanden om de grond te bemesten en om te ploegen.

Na een periode van hard werken vond de boer het tijd om zijn grond te bevruchten met graanzaad. Het enige wat de boer nu nog kon doen was afwachten en vertrouwen op de natuur.

Er gingen enkele maanden voorbij en op een zonnige dag fietste er een pastoor voorbij. Hij stopte bij de boer die op het graanveld aan het werk was.

De pastoor zei tegen de boer: “Wat heeft u hier een geweldig mooi graanveld”, en voegde daaraan toe: “wat heeft god hier een fantastisch werk verricht.” De boer knikte instemmend en sprak de volgende woorden: “Deze aarde is een krachtige voedingsbodem, de regen en de zon hebben hun bijdrage geleverd, de tijd heeft het graan doen groeien en de bries die nu over het graanveld waait, doet het tot leven komen. God heeft geweldig werk verricht.” Maar de boer sloot af met: “Je had eens moeten zien hoe dit stuk grond erbij lag toen god er alleen voorstond!”